scharrelde, h. gescharreld (1 van hoenders: de grond omwoelen; 2 zich op onzekere, moeilijke wijze voortbewegen; 3 zaken doen, die geen geregeld bestaan opleveren; 4 „losse” verkering hebben);
1. in het zand scharrelen; bij elkaar scharrelen, met moeite bij elkaar brengen;
2. achter een stoeltje op het ijs scharrelen;
3. met assuranties zo wat scharrelen;
4. ze scharrelen zo wat.