Gepubliceerd op 11-11-2021

rustig

betekenis & definitie

I. bn. (1 vrij van arbeid; 2 vrij van [tijdelijke] zorgen; 3 v. e. nacht: niet slapeloos; 4 in rust, niet of weinig in beweging; 5 niet in onregelmatige, snelle, gejaagde beweging; 6 vrij van innerlijke beroering; kalm, bedaard; onbewogen, koel; 7 stil, geluidloos; 8 niet luidruchtig; niet druk; 9 ongestoord; niet belemmerd of gehinderd; 10 niet oproerig):

1. een rustige oude dag;
2. het was geen rustig jaar voor hem;
3. de zieke had een rustige nacht;
4. de rustige lucht; de zieke was nu rustig;
5. een rustige ademhaling;
6. een rustig leven zonder emoties; een rustige kalmte;
7. een rustige stilte;
8. rustig licht; rustige klanken;
9. in het rustig bezit van zijn erfdeel;
10. de stad was rustig;

II. bw. in bijna al de bet. v. het bn.: rustig leven; de nacht rustig doorbrengen; laat de plant rustig groeien; het hart sloeg rustig; de vlam brandt rustig; iets rustig afwachten, zonder vrees; iets rustig kunnen doen, zonder vrees voor gevaar, veilig; rustig kunnen studeren; rustig slapen.

III. bn. (de voor een strijd vereiste eigenschappen bezittende; moedig, dapper): een rustig krijger van dertig jaren; rustig in het gevaar;

IV. bw. (op een kloeke, flinke wijze): ik hief eens rustig aan te zingen; ietwat vero.