v. pluimen, pluimpje (1 veder; vederbos; 2 kwastje; 3 staart; 4 zekere bloeiwijze);
1. zo licht als een pluim; een hoed met pluimen; fig. iem. een pluimpje geven, prijzen, hem een complimentje maken; een pluimpje krijgen; iem. een pluim op de muts (of: de hoed) steken, eig. hem mooi maken, hem prijzen; Z.-N. zijn pluimen laten, het bekopen;
2. de leeuw heeft een pluim aan de staart;
3. jagerst. zie haas;
4. de kastanjebloei is een pluim.