I. m. pijnen (Lat. pinus: geslacht van naaldbomen, waartoe behoort de grove den).
II. v. pijnen (Gr.-Lat. poena: 1 straf; 2 smartelijke gewaarwording van het lichaam; 3 zielesmart, verdriet):
1 de eerste der helse pijnen, pijniging; zie b a n d 1 2;
2 ongevoelig voor pijn; pijn hebben, gevoelen, verdragen, veroorzaken, doen; de pijn verlichten; pijn in het lijf; hevige pijn aan mijn vinger;
3 het doet mij pijn, grieft mij, doet mij leed; een zoete pijn, de liefde.