Gepubliceerd op 11-11-2021

paus

betekenis & definitie

I. v. z. pauze.

II. m. Pausen (Lat. papa: opperhoofd der R.-K. kerk): paus bet. vader, vandaar ook H. Vader; zegsw. te Rome zijn geweest en den paus niet hebben gezien, ergens geweest zijn zonder het belangrijkste te hebben gezien; hij is een echte paus, duldt geen tegenstand.

< >