v. passages (Fr. 1 doorgang, doortocht; 2 overvaart; 3 passagebiljet; 4 verkeer van mensen, voertuigen enz. op een bepaalde plaats in een straat enz.; 5 overdekte, winkelstraat [voor voetgangers], galerij; 6 uitdrukking of volzin uit een boek; deel v. e. redevoering of geschrift; muz. loop, phrase, periode; een voortzetting v. e. bepaalde notenfiguur gedurende verscheiden maten):
1. de passage in een straat afsluiten, stremmen;
2. de passage naar O.-I.;
3. passage nemen;
4. hier is veel passage;
5. de passage te R’dam;
6. deze passage goed onthouden! een moeilijke passage; de passages rolden, de akkoorden glansden.