Gepubliceerd op 11-11-2021

pap

betekenis & definitie

v. pappen (1 half vast, half vloeibaar kooksel van meel, gort, rijst enz. met melk, karnemelk, water enz.; brij; 2 een dergelijk mengsel van andere stoffen; brij; 3 in toepassing op weke, half vloeibare stof):

1. pap eten; iets moe zijn als koude pap; zegsw. iem. de pap in de mond geven, hem het antwoord zeggen; weinig in de pap te brokken hebben, a) weinig bezitten, b) geringe invloed hebben; Z.-N. geen pap meer kunnen zeggen, bekaf zijn; zie aanbranden;
2. een papje op een zweer; Bordeauxse pap, insectendodend middel op vruchtbomen; hout pap; een hoed zonder stijf makend mengsel;
3. de hele weg was een pap.

< >