m. -en (ruw beslagen hout van bepaalde afmetingen);
paalbeschoeiing
v. -en (beschoeiing door middel van paalwerk);
paalbewoner
m. -s (bewoner v. e. paalwoning) = paalmens, m. -en;
paaldorp,
o. -en; zie paalwoning;
paalgeld
o. -en (belasting door de schepen te betalen in de havens, die voor betonning, het onderhoud van paalwerken enz. zorgden); vero.;
paalgording
v. -en (gording, rij van meerpalen; zware eiken plank met rongen vastgeslagen aan paalwerk);
paalvast bn., bw. (zo vast als een in de grond geheide paal; fig. ontwijfelbaar zeker, onwrikbaar);
paalwerk
o. -en (samenstel van ingeheide palen); zeeweringen uit paalwerk; een kazerneplein, door paalwerk of palissaden omgeven;
paalwoning
v. -en (woning op palen, veiligheidshalve boven het water van meren of aan de oever); de paalwoningen zijn in Europa uit de vóórhistorische tijd, overblijfselen er van o.a. aan de meeroevers van Zwitserland; de paalwoningen der Papoea's;
paalworm
m. -en (boorschelpdier, zeer schadelijk voor de zeeweringen, waarschijnlijk door schepen naar Europa overgebracht; Lat. teredo navalis).