overvleu'gelde, h. overvleugeld (1 met de beide vleugels van een leger omsingelen; 2 fig. overtreffen, het winnen van):
1 een legerkorps overvleugelen
2 de handel van Rotterdam zal die van Amsterdam overvleugelen
overvlieger
m. -s (fig. hoogvlieger, meestal met een ontkenning): hij is geen overvlieger munt niet uit boven anderen.