1 stroomde over, i. o'verstroomd (al stromende over de rand lopen; overlopen): de regenton stroomde over;
2 overstroom'de, h. overstroomd' (1 onder water zetten; 2 fig. met een groot aantal bedekken, overstelpen):
1 de Maas heeft weer alles overstroomd;
2 onze markt werd overstroomd' met Duitse goederen;
overstroming
v. -en (het overstromen inz. buiten de oevers treden v. e. rivier of beek, het onder water stromen): de overstroming in N.-Holland.