Gepubliceerd op 11-11-2021

nood

betekenis & definitie

m. noden (dwang, geweld, ons door een sterkere aangedaan; fig. hachelijke toestand, kommer, ellende, gevaar, gebrek, behoefte): zie hongersnood, watersnood; door de nood gedwongen; in geval van in nood verkeren; de nood komt (of: gaat) aan den man, het begint er ernstig uit te zien, het gevaar dreigt van nabij; in de uiterste nood, bij het dreigendste gevaar; geen nood! het heeft (Z.-N. ook: er is) geen nood, er is geen gevaar; klagers hebben geen nood, gebrek; nood leert bidden, in levensgevaar leert men God aanroepen; spreekw. Als de nood het hoogst is, is de redding nabij, God geeft uitkomst, als het gevaar ten top is gestegen; zie ook breken, deugd, lood.