Gepubliceerd op 11-11-2021

mogen

betekenis & definitie

onr. mocht, heeft gemoogd;

1. iets vermogen, tot iets in staat zijn inz. in zegsw.: er zijn mogen; voor den dag kunnen komen; 2. kunnen: zijn luiheid was te groot geweest, dan dat hij bevordering had mogen verwachten;
3 het recht, de vrijheid, het verlof hebben: nu mag men de grenzen weer passeren;
4. van iets houden; in toepassing op spijs en drank: lusten, in toepassing op een persoon: hem wel aardig, aantrekkelijk vinden, mogen lijden: zulke vette spijzen mag ik niet; ik mag zo’n maneschijntje wel; ’t is een goeie kerel, ik mag hem wel;
5. hulpw.w. van wijze: dat alles moge (of: mag) waar zijn; dat hij nog lang moge leven! zij mocht eens verdwaald zijn! mogen drukt als modaal hulpw.w. o.a. de mogelijkheid, de wenselijkheid uit; volkst. magge: het most niet magge.