Gepubliceerd op 11-11-2021

mark

betekenis & definitie

v. -en; eig. grens, teken;

1. grensland vero.: (gesch.) de Spaanse mark, de Deense mark, grensgewesten in de tijd der Karolingers;
2. onverdeelde gronden behorende aan een markgenootschap b.v. in Twente: de verdeling, het bestuur ener mark;
3. gewicht voor edelstenen, ook voor goud en zilver: een mark is 1200 karaat;
4. munteenheid in het Duitse rijk, ± 60 cent: de koers der marken;
5. Z.-N. merk: de mark van een velo. Opm. In bet. 1 en 2 ook: marke; zie ook markje.

< >