I. v. mv.; lange nekharen van dieren: de manen van een leeuw, een paard; in Z.-N. ook enkelv. maan, mane, v.
II. maande, heeft gemaand; met aandrang herinneren aan een schuld, inz. aanporren tot betaling; Z.-N. ontbieden, uitnodigen: den duivel manen, bezweren.
III. Lat. manes, m. mv., bij de Rom.: geesten der afgestorvenen.