I. m. en v. lijzen (treuzelaar, sukkel): wat een lijs van een vent!
II. v. lijzen (1 lange, buigzame pop: 2 lange vrouwenfiguur o.a. als versiering op porselein):
1. zus, waar is je lijsje?
2. zie lijzen; lijs oorspr. Lijsbet.
III. bn., bw. (Z.-N. zacht): een lijze wind.