v. in bet. 2 leesten (1 vorm v. h. lichaam; gestalte; taille; 2 vorm van een schoen, meestal van hout):
1. jongens, recht van leest; een tengere leest, een slanke leest;
2. een houten, een metalen leest; schoenen op de leest zetten, slaan; zijn maag op de leest slaan, onmatig eten; op dezelfde, (een) andere leest schoeien, naar hetzelfde, een ander model maken of inrichten; z. schoenmaker.