I. m. -s (1 iem. die met een klap of klep leven maakt; 2 iets, waarmee een klappend of klapperend geluid wordt gemaakt, of dat zulk een geluid maakt b.v. klaphoutjes, klikspaan 1; v. e. molen: toestel om de graanbak in schuddende beweging te brengen; 3 iets waarmee men een knallend geluid maakt of dat een knallend geluid geeft b.v. naam voor vuurwerk: voetzoeker, zwermer; ook: de klap of slag op of van een vuurpijl; 4 explosieve consonant; 5 klikker; 6 Z.-N. babbelaar, prater; 7 bladwachter, custos; 8 blaffer, register, index inz. op een boek, een tijdschrift enz., alphabetische lijst der in voorkomende namen, artikelen, van een aantal jaargangen): 1. een klapper ging voor de melaatsen uit; verg. klaploper;
2. de klapper van den nachtwaker; de klappers der jongens; de klapper van een molen;
3. een zevenklapper; de klapper uit een pistache aftrekken, strookjes met slagsas; fig. de op de vuurpijl, knallend sloteffect;
4. klappers en glijders;
5. klappers en aanbrengers;
6. klappers en klappeien;
7. de klapper onder aan de bladzijde;
8. een klapper maken: ook wel: kladboek; nog: Barg. deur, kamer, huis;
II. m. -s (kalapapalm, kokospalm; Lat. cocos nucifera; de kokosnoot): de klapper bereikt een hoogte v. 30 m.