Gepubliceerd op 11-11-2021

kinderlijk

betekenis & definitie

I. bn. (van een kind; eigen aan, passende aan een kind; overeenkomstig de aard v. e. kind; in gunstige bet.: naïef, oprecht, eenvoudig, onbevangen, onbedorven enz.): kinderlijke plichten; van hart; de kinderlijke leeftijd; kinderlijke liefde nl. tot de ouders; een kinderlijk gebed; als zn. ze had iets kinderlijks;

II. bw. (als een kind, meestal gunstig: even naïef, argeloos, onschuldig enz.): de christen neemt de H. Schrift eenvoudig en kinderlijk aan, met de eenvoudige gezindheid van een kind; kinderlijk blij; kinderlijk eenvoudig.