Gepubliceerd op 11-11-2021

kamer

betekenis & definitie

v. kamers, kamertje (Lat. camera: 1 afzonderlijke, afgesloten ruimte; vertrek; afkorting van slaapkamer enz.; 2 een huurkamer inz. in het mv.; 3 logeerkamer in een hotel; 4 klein vertrekje op een zwemschool; 5 vergaderlokaal v. een vereniging, inz. de vereniging, de leden zelf; 6 de vergaderzaal v. e. college; het college zelf; 7 de naam v. e. wetgevend lichaam; 8 natuurlijk besloten ruimte, holte inz. als technische term):

1 een kamertje op zolder afschieten; de kamers schoonmaken (of: doen); op zijn kamer gekomen, wierp hij zich op zijn bed; de (of: zijn) kamer houden (of: bewaren), a) niet uitgaan, b) ongesteld zijn; de beste kamer, a) Z.-N. pronkkamer, b) geheim gemak;
2 kamers verhuren; gemeubileerde kamers;
3 ik vroeg de prijs van de kamer;
4 er werd in de kamertjes gestolen;
5 de kamer In Liefde Bloeiende;
6 de kamer van vacantie, zie v a c a n t i e k a m e r; de kamer van Toezicht op de Notarissen;
7 de Eerste en Tweede Kamer; Z.-N. kamer der volksvertegenwoordigers, Tweede Kamer; Z.-N. wetgevende kamers; kamer van inbeschuldigingstelling;
8 de kamer v. e. kanon, ruimte waarin de springleiding ontbrandt; ook wel: een korte vuurmond; jagerst.: hij schoot het haas in de kamer, het hart; ontl. deel v. h. hart, dat het bloed wegperst.

< >