Gepubliceerd op 11-11-2021

huisje

betekenis & definitie

o. -s; klein huis: het huisje, (vero., gew., Z.-N.) de bestekamer; een heilig huisje, a) een bidplaats met heiligenbeeldje aan de landweg, b.v. in Z.-Limburg, b) een herberg of café; spreekw. Elk huis(je) heeft zijn kruis(je), ieder gezin kent zijn leed; bij overdr. het huisje ener slak, spiraalvormige schelp der huisjesslak; het huisje v. e. kompas, de (glazen) omsluiting er van; het huisje v. e. weegschaal, ruimte, waarin de tong zich beweegt; het huisje van sommige zaden of zaadhuisje, zaadhulsel.