Gepubliceerd op 11-11-2021

handel

betekenis & definitie

I. m. (1 behandeling, het hanteren; vero.; 2 wat iem. doet, verricht, waarmee hij zich bezighoudt; inz. gedrag; 3 het doen van koopmanszaken; 4 het bedrijf van het doen van koopmanszaken; 5 koopmansbedrijf als kennis, vak; 6 de koopmansstand; 7 ruil- of koopverkeer; 8 allegorische voorstelling van de handel; 9 vertier; kooplust):

1. wapenhandel; Z.-N. geen handel van iets hebben, niet weten om te gaan met;
2. iems. handel en wandel;
3. handel is min of meer speculatie; eerlijke handel;
4. voor de handel opgeleid worden;
5. in de handel voorkomende uitdrukkingen; de handel leren;
6. de handel heeft in talrijke adressen de bezwaren ontwikkeld;
7. niet in de handel; een artikel in de handel brengen;
8. de handel draagt zorg, dat....;
9. de handel in kaas is willig, in boter stug; nog: handel in koloniale waren, nering; handel drijven, handelaar zijn.

II. m. handels (Eng. handle: handvat aan machines; kruk, zwengel, greep, hefboom).