Gepubliceerd op 11-11-2021

haard

betekenis & definitie

m. haarden (1 stookplaats; 2 een soort kachel, die dag en nacht kan branden; een soort kachel, van voren open; in de nijverheid enz.: verwarmingstoestel voor het smelten van ertsen, glas enz.; 3 huis, woning; 4 broeiplaats, haardnest, van bacteriën; fig. brandpunt, in bet. 4 als germ. beschouwd door sommige taalgeleerden):

1. in het hoekje van de haard, aan de huiselijke haard;
2. een gashaard, die met gas gestookt wordt: een open haard; een haard van de firma Jaarsma;
3. zegsw. eigen haard is goud waard, men is nergens beter dan in zijn eigen huis, eigen woning is schatten waard;
4. een pest haard; fig. een haard van oproer.