Gepubliceerd op 11-11-2021

haai

betekenis & definitie

1. m. haaien (Z.-N. schuine hoek, bocht): een rivier met veel haaien en draaien; met een haai (en een draai), in een omzien.

2. m. haaien, haaitje (1 dierk. kraakbenige zeevis; 2 fig. inhalig, schraapzuchtig mens; ook: schrokker): a) de haaien komen in tal van soorten voor; b) echte haaien zijn het, die opkopers! nog: zegsw. het, hij is voor de haaien, onherroepelijk verloren; dat gaat naar de haaien, te gronde; er zijn haaien op de kust, er dreigt groot gevaar;
3. Barg. bn. (sterk, groot; bij de hand): een haaie gozer, een sterke kerel.