1. bn., bw. (van, eigen aan de Grieken; zoals bij de Grieken): de Griekse taal, de Griekse bouwstijl; de Griekse kerk, Grieks-Katholieke kerk, zoals de Russische enz., die o.a. de Griekse taal in de liturgie gebruikt; Grieks kruis, waarvan de 4 armen even lang zijn; Grieks vuur, ontploffingsmiddel, ± 668 na Chr. in Byzantium uitgevonden, dat op en onder water brandde;
2. o. (Gr. taal).