bn. (1 van goud gemaakt; 2 met goud doorweven of van gouddraad vervaardigd; 3 verguld; 4 uiterlijk op goud gelijkende; in kleur en glans met goud overeenkomende; 5 fig. in allerlei toepassingen en zegsw., waarbij de eig. bet. soms op de voorgrond komt):
1. een gouden horloge (ook: een goud horloge; verg. goudgeld, goudlaken); de gouden bul, staatsstuk, van een gouden zegel voorzien; zie bul; gouden tientje, van goud geslagen, Nederl. goudmunt van 10 gld.; gouden vijfje, idem v. 5 gld.; gouden standaard, a) uit goud geslagen standaardmunt als grondslag van een muntstelsel; b) muntstelsel met gouden standaardmunt;
2. gouden koorden, troetels;
3. in den gouden Leeuw;
4. gouden appelen; een krans van gouden stralen;
5. zegsw. gouden bergen beloven, d. i. iem. onbestaanbare rijkdommen voorspiegelen, fig. hem het onmogelijke zelfs toezeggen, ook: koeien met gouden horens beloven; een eerlijk handwerk heeft een gouden bodem, is winstgevend; de gouden middelmaat, voortreffelijke; gouden spreuken, onschatbare; een gouden feest, 50-jarig; de gouden bruiloft, 50-jarig huwelijksfeest; de gouden eeuw, a) myth. de regering van Saturnus, tijdperk van vrede en ongestoord geluk; b) tijd van de hoogste bloei, b.v. onze gouden eeuw (1600-1700); fig. de gouden eeuw van Augustus (31 v. C.-14 n. C.); gouden hoorn, Z. arm van de Bosporus bij Konstantinopel; gouden kalf, eig. kalf van goud, beeld van den Mammon, z. Exodus 32:4; het gouden kalf aanbidden, het geld huldigen als een god, de rijkdom, de rijke lieden eren; een rondedans om het gouden kalf; zie koets, kraag, roos, zon.