Gepubliceerd op 11-11-2021

goddeloos

betekenis & definitie

I. bn.; goddelozer, goddeloost (1 zonder God, aan geen God gelovende; in ruimer opvatting: boos, snood; 2 blijk gevende van ongodsdienstigheid; in ruimer opvatting: misdadig, gruwelijk, snood; zwakker: zeer erg):

1. het goddeloze volk;
2. een goddeloos werk, zondig, zedeloos, slecht; een goddeloos leven leiden; een goddeloos spektakel maken, erg, vreselijk.

II. bw. (1 op ongodsdienstige wijze; 2 in hoge mate, gruwelijk, schandelijk):

1. goddeloos spreken;
2. hij heeft mij goddeloos behandeld;
3. tw.: goddeloos, wat een leven!