Wat is de betekenis van goddeloos?

2023-06-03
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2023)

goddeloos

(1806) (inf.) erg, buitengewoon: 'goddeloos duur'. • Hier in den Haag vind ik het goddeloos duur. (Adriaan Loosjes: Historie van mejuffrouw Susanna Bronkhorst. 1806) • New-York heeft zeer weinig taxis, want zij zijn goddeloos duur,... (Bataviaasch nieuwsblad, 18/03/1929) • Voor den oorlog was het loon maar drie fr...

Lees verder

Direct toegang tot alle 9 resultaten over goddeloos?

Word nu vriend van Ensie
2023-06-03
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

goddeloos

goddeloos - Bijvoeglijk naamwoord 1. zonder god Biologen hebben hun goddeloze evolutietheorie. Hij leed een wild en goddeloos leven. Woordherkomst afgeleid van god met het invoegsel -e- met het achtervoegsel -loos Synoniemen god...

Lees verder
2023-06-03
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

goddeloos

goddeloos - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: god-de-loos 1. wat te maken heeft met het doen van zonden ♢ ze leidt een goddeloos leven 2. heel erg ♢ dit dessert is goddeloos lekker ...

Lees verder
2023-06-03
Vloeken lexicon

Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg (1997)

goddeloos

Komt ook voor als uitroep van verbazing of verwondering. In feite is het een bastaardvloek om de naam van God niet te hoeven noemen. G. van de Linde, beter bekend als de Schoolmeester, gebruikte in de 19de eeuw al het volgende zinnetje: “Goddeloos, wat een leven! Goddeloos! wie had ooit zoo’n famielje (te weten zo talrijk; pvs) v...

Lees verder
2023-06-03
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Goddeloos

adj. & adv., goddeleas.

2023-06-03
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

goddeloos

I. bn.; goddelozer, goddeloost (1 zonder God, aan geen God gelovende; in ruimer opvatting: boos, snood; 2 blijk gevende van ongodsdienstigheid; in ruimer opvatting: misdadig, gruwelijk, snood; zwakker: zeer erg): 1. het goddeloze volk; 2. een goddeloos werk, zondig, zedeloos, slecht; een goddeloos leven leiden; een goddeloos spektakel maken, erg, v...

Lees verder
2023-06-03
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

goddeloos

I. bn. en bw. (...lozer, -t) 1. aan geen God (goden) gelovend: een mens. 2. slecht, zedeloos: een werk; leven. Syn. zondig. 3. erg, vreselijk: een spektakel maken. Tgst. ➝ godsdienstig. II. bw. in zeer hoge mate: verveeld III. tw. uitroep van verbazing: wat een leven!

Lees verder
2023-06-03
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

goddeloos

bn. en bw. (-lozer, -st), 1. aan geen god (of goden) gelovend (in deze zin gewoonlijk godloos): een — mens, een atheïst; 2. God niet dienend, diep verdorven; (bw.) op zondige, misdadige wijze; handelen; metonymisch) een goddeloze stad; 3. blijk gevend van ongodsdienstigheid: een leven leiden; goddeloze woorden; 4. (gemeenz.) ter aandui...

Lees verder
2023-06-03
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Goddeloos

GODDELOOS, bn. bw. (...loozer, -st), aan geen god (of goden) geloovende een goddeloos mensch, een atheïst; — God niet dienende, en dus diep verdorven zij leven als ongeloovigen en goddeloozen; — het grondsop is voor de goddeloozen, (scherts.! als men iemand het laatste van eene flesch uitschenkt (vgl. Ps. 75 9); — eene goddel...

Lees verder