Gepubliceerd op 11-11-2021

geloof

betekenis & definitie

o. geloven (1 het vertrouwen, dat iem. stelt in de waarheid van eens anders beweringen enz.; 2 R.-K. vaste en onwrikbare overtuiging van de waarheid der goddelijke openbaring, zoals die door Christus en zijn Kerk wordt medegedeeld; ook: een vast en innig vertrouwen op God en Gods woord, zoals dit gepredikt wordt in de godsdienst, die men belijdt inz. het Christendom; 3 godsdienst, geloofsleer, inz. Christelijke godsdienst):

1. geloof hechten aan iems. woorden; aan iets geloof slaan; geloof vinden,
a) aannemelijk geacht worden (van beweringen),
b) voor geloofwaardig worden gehouden (van personen); geloof weigeren aan iem. of iets;
2. het geloof kan bergen verzetten; een vurig geloof; het geloof zonder goede werken is een dood geloof, gezindheid in tegenstelling met de daden, die er het uitvloeisel van moeten zijn; de drie goddelijke deugden: geloof, hoop en liefde;
3. het ware geloof; het geloof verkondigen; het oude (Roomse) en het nieuwe (Protestantse) geloof; van geloof veranderen; Protestant van zijn geloof; de 12 artikelen des geloofs; zie symbolum; een akte van geloof, zie akte 4; nog: op goed geloof, vertrouwen.