Gepubliceerd op 11-11-2021

fluiten

betekenis & definitie

floot, h. gefloten (de luchtstroom uitblazend, door de vooruitgestulpte geronde lippen, bepaalde klanken uitbrengen; op een [signaal]fluit blazen, een signaal geven; op deze wijze ten gehore brengen; bij uitbr. van soortgelijke geluiden op soortgelijke wijze voortgebracht): een deuntje fluiten; hij floot zijn hond; de vogels fluiten; zingen; de kogels floten hem om de oren, gierden, suisden; de wind fluit door het want; als teken van afkeuring: er werd in de schouwburg gefloten; zegsw. dat is fluiten, is weg; fluiten gaan, er van door gaan; daar kun je naar fluiten, dat krijg je niet; iem. laten fluiten, eig. de hond liet zijn meester fluiten, hij kwam niet op diens gefluit, fig. vergeefs laten roepen, hem laten staan; op zijn duim fluiten, vergeefs moeite doen, niets krijgen; fluiten, misgerekend! Z.-N. mijn oren fluiten, tuiten.

< >