m. bundels, bundeltje (1 in het alg. een bos, een pak van samengebonden voorwerpen; 2 pakje lijfgoed, bagage; 3 boekdeel, waarin op zich zelf staande stukken verenigd zijn):
1. een bundel kleren, een bundel vlas, een bundel pijlen;
2. met zijn bundel op de rug;
3. een bundel verzen.