Gepubliceerd op 11-11-2021

blind

betekenis & definitie

I. bn., bw. (1 niet kunnende zien; 2 niet door verstand en overleg bestuurd; 3 onzichtbaar; 4 bouwk. niet met de bestemming, die men verwacht):

1. hij is blind geboren; hij is blind aan één oog; fig. ziende blind zijn, een tastbare waarheid niet kunnen zien; blind voor iets zijn;
2. blinde gehoorzaamheid, onbegrensd; een blind geluk, noodlot;
3. een blinde klip, onder water; een blinde vloer, ondervloer; een blinde passagier, iem., die zich (zonder passage te betalen) op een schip heeft verborgen en na het vertrek te voorschijn komt;
4. een blind venster, dichtgemetseld venstervak; een blinde deur, dichtgemetseld deurvak, imitatiedeur; nog: zich blind staren (of: kijken) op iets, door eenzijdige belangstelling de juiste kijk op iets verliezen; een blinde kaart, zonder namen; een blinde steeg, zonder uitgang.

II. o. blinden (vensterluik): sluit de blinden; buitenblinden.

< >