Gepubliceerd op 11-11-2021

bezem

betekenis & definitie

m. bezems, bezempje (werktuig om te vegen, van rijs of heidestruik, ook van haar); een stalbezem; een bezempje om lampeglazen schoon te maken; zegsw. (Bijbel) met bezemen keren, goed reinigen; de bezem in de mast voeren, gesch. ten teken, dat men de zee van vijanden heeft schoongeveegd; spreekw. Nieuwe bezems vegen schoon, a) nieuwe dienstboden. ambtenaren enz. doen in het begin goed hun best, b) nieuwe maatregelen werken in de aanvang goed; z. bessem.