bekleedde, h. bekleed (1 eig. iem. in een of meer kledingstukken kleden, vero.; fig. iem. een waardigheid, post enz. opdragen; 2 overdekken met een of andere stof aan de oppervlakte tot beveiliging, versiering enz.; 3 een ambt, een waardigheid enz. vervullen):
1. bekleed met een aanzienlijke post; met gezag bekleden;
2. een canapé bekleden; met gummi bekleden;
3. een post bekleden.