Gepubliceerd op 11-11-2021

bed

betekenis & definitie

o. bedden (1 een met veren, stro, kapok enz. gevulde zak om op te slapen; 2 zulk een zak met peluw, dekens, lakens, kussens; bij uitbr. de gehele legerstede, het ledikant of de bedstede met het bed; 3 huwelijk; 4 van grof wild: leger; 5 bedding; 6 afgeperkt, enigszins verhoogd stukje tuin voor allerlei gewassen):

1. inz. in samenst. of met bepalingen: een bed stoppen, vullen met; een veren bed; een hard bed;
2. het bed (op)maken, lakens, dekens in de vereiste toestand brengen; het bed houden; om het bed van den zieke; in zijn bed liggen;
3. kinderen van het eerste bed;
4. het bed v. e. hert; het bed van korhoenders, patrijzen, plaats, waar zij hebben liggen gullen;
5. het bed van de rivier; het zomerbed, zomerbedding;
6. een bed met rozen, spinazie; nog: zegsw. rechtst. scheiding van tafel en bed, bij rechterlijke beslissing ontheven zijn van de verplichting tot samenwonen; van het bed op het stro geraken, achteruitgaan; iem. van bed op stro helpen, achteruit helpen; het bed van eer, slagveld; een (vrij) bed in een ziekenhuis, een (kosteloze) plaats voor een patiënt.

Opm. bed komt dikwijls met een vz. zonder lidwoord voor: op, in, te bed liggen, zijn; naar bed.

< >