1. bn. (ontrouw); de afvallige steden, afvallig worden van zijn geloof, iem. van zijn geloof afvallig maken;
2. afvallige, m. en v. afvalligen (verzaker [r. z. geloof]): Juliaan de afvallig Rom. keizer, 361-363 na C.; z. renegaat en apostaat.
Gepubliceerd op 11-11-2021
betekenis & definitie
1. bn. (ontrouw); de afvallige steden, afvallig worden van zijn geloof, iem. van zijn geloof afvallig maken;
2. afvallige, m. en v. afvalligen (verzaker [r. z. geloof]): Juliaan de afvallig Rom. keizer, 361-363 na C.; z. renegaat en apostaat.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: