sloot h. -gesloten (1 iets vast of vaster doen sluiten aan; 2 telefonisch verbinden; 3 aan iets anders passen; zonder gaping opvolgen; 4 refl. zich bij iem. of iets voegen, zijn partij kiezen, zijn mening volgen);
1 dit machinedeel zit los en moet beter aangesloten worden;
2 wil je me - met 15? 3 dit blad der trektafel sluit niet aan; het onderwijs der school sluit niet aan bij dat der handelsschool;
4 ik sluit me bij een stoet, een partij, den vorigen spreker -; nog: mil. de gelederen -; de treinen sluiten het vertrek van de ene trein volgt op de aankomst van de andere; -ing, v. -en: ik krijg geen (telefoon); de - missen (trein).