gaf -, h. -gegeven (1 aanreiken; ter hand stellen; 2 iets ter kennis brengen van een ander; 3 inz. bekend maken aan de overheid):
1 een schotel -;
2 een nieuw gezichtspunt -; in hoofdtrekken iets -;
3 ik zal het -;een diefstal - (bij het gerecht); een kind (doen inschrijven op de burgerlijke stand); een paard - (bij de belastingambtenaren);
te laag - (bij de douane); zich voor de loting
- (bij de militaire overheid); zich - voor een betrekking, voor een examen, te kennen geven, dat men wenst een betrekking te krijgen, aan een examen deel te nemen; zegsw. (zeet.) de koers—, zeggen, welke koers men moet volgen; de toon—, (muz.) de grondtoon laten horen, waarnaar de anderen zich richten; fig. de eerste, de leider zijn;-oever, m. -s (iem., die aangeelt, N.-N., inz. in bet.
3, in Z.-N. inz. in bet. 1 en 3).