XYZ van de klassieke muziek

Katja Reichenfeld (2003)

Gepubliceerd op 15-03-2017

Elliott Carter

betekenis & definitie

Elliott Carter (New York 1908) is Een van de meest getalenteerde Amerikaanse componisten van de 20e eeuw. Hij maakte in zijn lange leven een complexe stilistische ontwikkeling door. Beginnend met een neoklassiek idioom in de jaren '20 en '30 ontdekte hij in de volgende twee decennia zijn eigen stem in polyfone, ritmisch complexe composities. Hierin bracht hij een fusie tot stand tussen de Amerikaanse 'ultramodernisten' (Cowell, Varèse) en de Europese componisten van Debussy en Berg tot Boulez en Stockhausen.

In fortuinlijke omstandigheden opgegroeid in New York, afgestudeerd aan Harvard bij Walter Piston en Gustav Holst en in zijn componeren aangemoedigd door Charles Ives, ging Carter naar Parijs om bij Nadia Boulanger te gaan studeren (1932-35). Tot in het neoklassieke ballet The Minotaur (1947) bleef haar invloed hoorbaar. Carters werkelijke doorbraak liet echter op zich wachten tot het Eerste strijkkwartet (1951) en de polyritmische Variaties voor orkest (1955). In het Eerste strijkkwartet benadrukte hij het onafhankelijke karakter van de vier instrumenten door de musici zo ver mogelijk uit elkaar te plaatsen, alsof ze elk een eigen stuk voor hun rekening namen. In het Dubbelconcert voor klavecimbel, piano en twee kamerorkesten (1961) - 'Eindelijk kun je spreken van een Amerikaans meesterwerk', vond Stravinski -, in het Tweede (1959) en Derde strijkkwartet (1971) en in het Concert voor orkest (1969) werkte Carter het idee van onafhankelijke muzikale karakters verder uit. Verschillende instrumenten of instrumentgroepen kregen elk hun eigen ritme, tempo en intervalopbouw. Het resultaat was een adembenemende dramatiek, waarin van alles tegelijkertijd leek te gebeuren.

Toen Carter in de jaren '80 naar Londen verhuisde, kregen zijn werken een eenduidiger dramatische structuur. Dikwijls was er een ontwikkeling van gelaagd en donker naar helder en open. Zo werd in het Hoboconcert (1987) dat Carter voor Heinz Holliger schreef de traditionele 'strijd' tussen solist en het grote ensemble beslecht in het voordeel van de solist, die als een Orpheus zijn omstanders door zijn spel kalmeerde. In deze jaren schreef Carter zowel klein bezette miniaturen als grootschalige werken, waaronder de driedelige Symphonia (1993-97) en de opera What next (1997-98).

Ondanks het generatieverschil wordt Carters naam vaak in één adem genoemd met Boulez, Stockhausen en Berio. Hij werd zeker door hun atonale experimenten (Gruppen van Stockhausen!) geïnspireerd. Toch is Carter altijd een eenling gebleven, niet verbonden aan een bepaalde school, en zonder directe navolgers.

Oeuvre
Orkestwerken; 3 soloconcerten; 1 opera; kamermuziek (waaronder 5 strijkkwartetten); werken voor piano solo; vocale composities (o.a. A Mirror on Which to Dwell)