(van coro’na = kroon), oorspronkelijk den geschoren schedel van priesters en monniken, die het afstand doen van wereldschen tooi symboliseerde. De kruinschering, waarbij geen haar overblijft is niet meer in gebruik.
Later werd niet meer al het haar weggeschoren, maar alleen dat van de kruin. Men onderscheidt:
a. de groote kruinschering, die nog bij sommige orden in gebruik is en
b. de kleine kruinschering, die grooter is naar gelang van den hiërarchischen rang, dus grooter voor een bisschop dan voor een priester enz.
Zie ook Tonsuur.