Kerkelijk woordenboek

Professor mag. dr. J.B. Kors o.p. (1967)

Gepubliceerd op 16-01-2023

Gebed

betekenis & definitie

de verheffing van de ziel tot God om Hem te loven (lofgebed), te danken (dankgebed), of genaden en gunsten van Hem te vragen (smeekgebed). Men onderscheidt het inwendig G. (meditatie, contemplatie) en het uitwendige G. (mondgebed; wel te onderscheiden van het lippengebed, dat geen G. is). Verder het liturgisch G. (H. Mis, Officie, andere openbare godsdienstoefeningen) en het privé-G.

Het G. is het gewone middel om de genaden te verkrijgen, die noodig zijn ter zaligheid en dus noodzakelijk voor allen, die tot de jaren des verstands zijn gekomen. Het moet geschieden met eerbied en aandacht (zonder vrijwillige verstrooiing), met vertrouwen en volharding. Omdat deze voorwaarden niet in acht genomen worden of omdat men iets vraagt, dat niet dienstig is ter zaligheid (tijdelijke zaken vallen daar niet per se buiten) wordt het gebed van velen niet verhoord. Wij behooren te bidden bij opstaan (morgengebed) en slapen gaan (avondgebed), voor en na het eten (tafelgebed), in de kerk en in bekoringen en gevaren. Zie ook Schietgebed, Koorgebed, Breviergebed.