gem. in het Z. van de prov. Friesland, met veen- en zandbodem, grenzende aan de prov.
Overijsel en Drente, doorsneden door den landweg Leeuwarden-Zwolle. Oppervlakte 22 822 ha, omvattende de dorpen Wolvega (tevens zetel der gem.), Boyl, Noordwolde, Finkega, Steggerda, Peperga, Blesdijke, Nijeholtpade, Oldeholtpade, Sonnega, Oldetrijne, Nijetrijne, Spanga, Scherpenzeel, Munnikeburen, Oldelamer, Nijelamer, Nijeholtwolde, Oldeholtwolde en Idzard.
Ruim 19 000 inw. (1938), waarvan 56% Prot., 10% Kath., behoorend tot de parochies Wolvega, Kuinre en Steggerda (in laatstgenoemd dorp is een Kath. lagere landbouwschool) en 33% onkerkelijk. Er is vnl. veeteelt (varkensweekmarkt te Wolvega) met zuivelindustrie en exportslagerijen, eenige land- en tuinbouw en industrie, o.a. rietmeubelen (➝ Noordwolde).
Het dialect, hier gesproken, is het Stellingwerfsch, een vermenging van het Saksisch Drentsch en Saksisch Overijselsch met het Friesch. Veengravers uit Giethoorn en omgeving, die hier het veen ontgonnen, en Friesche boeren uit het N. brachten hier deze taalvermenging.
De Friezen noemen de Stellingwervers Oertsjongsters (over de Tjonger = Kuinre). Stellingwerf was eerst Drentsch, is pas later bij Friesland gekomen.Lit.: Schuiling, Ned. (°1936). van der Meer.