1° Pieter, Ned. letterkundige. * 29 Maart 1686 te Amsterdam, † 2 Febr. 1733 aldaar. Studeerde in de rechten te Leiden. Nadien boekhouder bij de O.I.C. te Amsterdam. Zelf gaf hij Dichtlievende Uitspanningen uit (1711), doch hij maakte zich vooral verdienstelijk door het uitgeven van anderer werken, met name: Schermer’s Gedichten (1711); Spieghel’s Hert-Spieghel (1723); Van Hoogstraten’s Rederijkkonst (1725).
Lit.: Kalff, Gesch. der Ned. Letterk. (IV, V); Te Winkel, Ontwikkelingsgang (2V); Ebbinge Wubben, in: Nw. Ned. Biogr. Wbk. (III).
2° Theodorus Maria, Ned. priester. * 14 Mei 1859 te Amsterdam, † 19 Mei 1935 te Haarlem. Studeerde te Rome in de rechten, was van 1888 tot ’92 professor in de dogmatiek aan het groot seminarie te Warmond en van 1892 tot 1906 in het kerkelijk recht aldaar. Pastoor te Haarlem 1906-’15, te Berkel en Rodenrijs 1915-’28, in welk laatste jaar hij benoemd werd tot kanunnik-theologaal van het bisdom Haarlem; als zoodanig afgetreden in 1933. V. had grooten naam als kenner van het kanonieke huwelijksrecht.
Werken: Praelectiones de iure matrimonii; Institutiones iuris ecclesiastici; Levensrecht van de ongeboren vrucht (polemiek, met dr. v. Oppenraaij contra prof. Treub); Apologie of Geloofsverdediging.