Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-11-2019

Vakorganisatie Algemeen

betekenis & definitie

V. is naar de gangbare opvatting de in vrijheid gevormde, en vak- of bedrijfsgewijze ingedeelde organisatie van arbeiders, belast met de verzorging van hun sociaal-economische belangen, meer bijzonder op het gebied der arbeidsvoorwaarden. Arbeidersbeweging.

In Nederland heeft de middenstandsbeweging ook haar vakbonden van kleinindustrieelen en -handelaren, doch deze worden niet onder v. begrepen, evenmin als de organisaties van groot-industrieelen en -handelaren.

Als begin der huidige v. noteert men in Ned. een te Den Haag opgerichte vakvereeniging van typografen in 1848, door hun Amsterdamsche vakgenooten gevolgd in 1849. Met 11 plaatselijke vereenigingen en 1 430 leden werd de landelijke vakbond van typografen (de huidige Algem. Nederl. Typografenbond) in 1866 opgericht. Hij was de eerste (moderne) vakbond in Nederland.

De timmerlieden begonnen in 1865 en de metaalbewerkers in 1877, beiden te Amsterdam. Dit ging onder de leuze der neutraliteit, die echter spoedig een socialistischen inslag kreeg.

Intusschen werd ook reeds in 1872 te Arnhem de eerste Katholieke vakvereeniging (van timmerlieden) opgericht. De behoefte aan samenwerking in de v. leidde reeds in 1871 tot oprichting van het (tijdens den Wereldoorlog verdwenen) Alg. Ned. Werkliedenverbond. Dit verbond verloor zijn beteekenis toen in 1893 het anarchistisch getinte Nationaal Arbeidssecretariaat werd opgericht. Dit was de eerste vakcentrale van Nederland, die ook nu nog bestaat, maar op haar beurt ook weer nagenoeg is verdrongen door het sociaal-democratische Ned.

Verbond van Vakvereenigingen, dat in 1906 werd opgericht. In de periode 1890-1900 maakte ook de oprichting van Katholieke en Prot.-Christelijke vakvereenigingen groote vorderingen. De Katholieke v. begon toen met diocesane vakbonden, doch omstreeks 1903 kwam de nationale organisatievorm sterk op den voorgrond en deze werd, na de goedkeurende beslissing van het Ned. episcopaat in 1909, algemeen doorgevoerd. In dit jaar werd ook, ongeveer tegelijk met het Christ.-Nat.-Vakverbond, het Bureau voor de R.K. Vakorganisatie opgericht, dat in 1925, bij de fusie met de Federatie der Diocesane Werkliedenbonden, in het Ned. R.K. Werkliedenverbond is opgegaan.

Zoowel in eigen kring als tegenover elkander hadden Katholieken en Protestanten langen tijd moeilijkheden over de principieele basis der v.; of die nl. naar het Duitsche voorbeeld interconfessioneel moest zijn, ofwel door de eigen strenge religieuze beginselen moest worden gedragen. Het confessioneele standpunt werd echter na den Wereldoorlog algemeen aanvaard en voor de Katholieken reeds door een beslissing van het Ned. episcopaat in Juni 1909 uitdrukkelijk voorgeschreven.

Van de totaal 723 600 leden der v. in Nederland was op 1 Jan. 1937 een percentage van 43,9 confessioneel georganiseerd, tegen 21,8 in 1910.

De 227 vakbonden met 11 324 plaatselijke afdeelingen zijn grootendeels gecentraliseerd in vakcentrales. De voornaamste daarvan zijn: Nederlandsch Verbond van Vakvereenigingen (afk. N.V.V.); Roomsch Katholiek Werkliedenverbond (R.K.W.); Christelijk Nationaal Vakverbond (C.N.V.) en Neder landsche Vak Centrale (N.V.C.).

Haar aandeel in het totaal aantal leden: