Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-11-2019

Vacantie

betekenis & definitie

(< Lat. vacare = vrij zijn)

Algemeen. De v. onderbreekt voor langeren tijd den arbeid door rust of ontspanning. Zij geeft gelegenheid om nieuwe krachten te verzamelen en neemt de vermoeienis weg. V. voor arbeiders is nog niet alg. geworden als sociale maatregel. Bij geestelijken arbeid komt meer vermoeienis en oververmoeienis voor dan bij lichamelijken arbeid, en bij den laatsten herstelt men sneller. Men moet meer en vaker vaeantie hebben bij geestelijken arbeid. Aanvankelijk kenden in Nederland alle onderw ij sinrichtingen alleen groote zomervacantie, Kerst- en Paaschvacantie; tegenwoordig kent men op meerdere scholen nog Pinkster- en herfst- of Allerheiligenvacantie.

De duur van de zomervacantie varieert naar gelang het L.O., M.O. of H.O. betreft, in Ned. aanmerkelijk korter dan in de meeste andere landen (in België duurt de zomervacantie voor het Middelbaar Onderwijs bijv. ong. twee maanden en begint ze ca. 15 Juli). Verlenging der v. brengt voor de ouders een grooteren plicht mee om te zorgen voor gezonde ontspanning en stuit aldus op bezwaren hunnerzijds. Er gaan in Ned. stemmen op om de groote v. te plaatsen van half Juli tot half Augustus, het warmste deel van het jaar in Nederland. W. Willems.

De tendens om alle vacanties in België eenvormig aan te vangen en te eindigen, begint pas door te breken.

Vacantie, voor zoover het de handarbeiders betreft, is in Nederland nog een veelomstreden instituut. Voor de hoofdarbeiders is de v. echter vrij algemeen ingeburgerd.

Bij de hoogere functies begonnen, drong vandaar het toekennen van v. allengs ook gemakkelijker tot de aangrenzende groepen door. Wellicht ook, omdat deze beperkter in aantal zijn dan de handarbeiders.

Ook onder dezen wordt echter het verlangen naar v. merkbaar sterker, en in voorname bedrijfstakken als bouwbedrijf, metaalindustrie, mijnbedrijf en textielindustrie is de toepassing reeds vrij algemeen doorgevoerd.

In het loodgieters-, fitters- en sanitairbedrijf van de drie groote steden en Haarlem, werd in 1928 zelfs 20 weken voor de toepassing van v. gestaakt.

De omvang der v. is niet nauwkeurig onder cijfers te brengen. De statistiek vermeldt alleen de toepassing voor zoover deze in collectieve arbeidsovereenkomsten is vastgelegd. Daaruit blijkt o.m. duidelijk de sterke beperking der v. tijdens de economische wereldcrisis.

De beweging in cijfers (op 1 Juni der betr. jaren) is aldus:

Jaren Aantal overeenkomsten Aantal betrokken arbeiders

1920 605 122.456
1930 1.302 337.560
1931 1.274 316.973
1932 1.146 216.636
1933 1.020 206.944
1934 883 205.441
1935 965 164.680
1936 903 187.518
1937 861 199.736

Deze overeenkomsten bepalen voorts, dat op 1 Juni 1937 188 033 arbeiders tijdens v. het volle loon ontvangen; voor 2 290 is daaromtrent niets geregeld, en 9 363 ontvangen boven hun loon een vacantiebijslag.

Voor 60 107 arbeiders duurt de v. één week; voor 73 386 van 4 tot 5 dagen, voor 26 635 van 1 tot 3 dagen en voor 39 550 (waaronder het mijnbedrijf) langer dan een week. In deze cijfers zijn echter groote bedrijven als metaalindustrie en textielindustrie niet begrepen, omdat daar geen collectieve arbeidsovereenkomsten bestaan.

Een wettelijke regeling wordt ook in Nederland met toenemenden aandrang bepleit. De minister van Sociale Zaken stond aanvankelijk zeer gereserveerd, maar verklaarde Nov. 1937 in de Tweede Kamer, een wettelijke regeling tot verplichte v. in nadere overweging te zullen nemen.

Kuiper.

In België is de vacantie van handarbeiders geregeld door de wet van 8 Juli 1936 op de jaarlijksche betaalde verlofdagen, gewijzigd door K.B. van 2 Oct. 1937. Deze wet kwam tot stand onder den invloed van de stakingen, welke in den loop der maanden Juni en Juli 1936 in België uitbraken. Het is een kaderwet, die voorziet dat in een achttiental bedrijfstakken de leden van het personeel (zoowel handarbeiders als bedienden en leerjongens) jaarlijks recht hebben op een betaald verlof van minstens zes dagen. Zij bepaalt verder, dat de koning op voordracht van de in raad vergaderde ministers de verplichting van betaalde verlofdagen kan uitbreiden tot andere bedrijfstakken en ondernemingen, voor zoover dienaangaande een overeenkomst door de paritaire commissies van bedoelde bedrijfstakken en ondernemingen werd getroffen.

In uitvoering hiervan waren op einde Mei 1938 reeds een negentigtal K.B. genomen, zoodat men mag zeggen, dat op heden de verplichting van verlofdagen tot het overgroot gedeelte der bedrijfstakken is uitgebreid.

De wet beperkt de verlofdagen tot de bedrijven, die minstens vijf werkkrachten bezigen. Doch talrijke paritaire commissies hebben besloten de betaalde verlofdagen verplichtend te maken voor al de ondernemingen van hun categorie, wat ook het aantal weze der gebezigde werkkrachten.

De perioden, binnen welke de verlofdagen moeten genomen worden, worden meestal geregeld door de paritaire commissies.

Hetzelfde geldt voor de modaliteiten van betaling. Meestal wordt thans de betaling geregeld bij wijze van verlofkaarten met verlofzegels (ten bedrage van 2% van het loon en uitsluitend te dragen door den werkgever). Deze verlofkaarten kunnen uitgewisseld worden op het oogenblik, dat de werknemer zijn verlof neemt.

De Nationale Maatschappij van Belg. Spoorwegen levert voor de betaalde verlofdagen reisbiljetten uit tegen verminderd tarief.

Door K.B. van 7 Mei 1937 werd bij het Ministerie van Verkeerswezen een Nationaal Bureau voor Arbeidersvacantie opgericht.

Lit.: René De Jongh, Codex van Sociale Wetgeving (1938, blz. 445-546, 1286-1305); Paul Horion, La Durée du Travail industriel et commercial et les congés annuels payés (1937); Velge, Eléments de droit industriel beige (2e suppl., 1937). Rondou.