bij vliegtuigen geschiedt steeds tegen den wind, hetgeen de snelheid t.o.v. de omringende lucht het spoedigst doet toenemen en den s. verkort. Terwijl het vliegtuig met het voetenstuur in rechte lijn wordt gehouden en geleidelijk, doordat men meer gas geeft, de motor op volgas draait, licht de vlieger, met behulp van het hoogteroer, den staart van den grond; wanneer de snelheid groot genoeg geworden is, komt het vliegtuig los, doordat men een weinig aan het ➝ levier trekt, en begint het te stijgen; door onmiddellijk weder iets bij te steken wordt gezorgd voor het behouden van voldoende vliegsnelheid. ➝ Overtrekken.
Koppert.