Hieronder verstaat men het totaal der in geld uitgedrukte verbintenissen, welke een staat op zich heeft genomen, ten einde buitengewone middelen te vinden tot bestrijding van zijn uitgaven.
A) Soorten
Men onderscheidt:
1° Vlottende schuld, welke wordt aangegaan om in een gebrek aan kasgeld te voorzien en die daarom een korten looptijd heeft; het benoodigde geld wordt verkregen hetzij in rek. courant bij een bankinstelling (in Ned. bij de Ned. Bank en de postgiro), hetzij tegen afgifte van schatkistpapicr;
2° Gevestigde (geconsolideerde) schuld, welke voor langen tijd (gem. 30 j.) wordt aangegaan of, zooals de oude Engelsche s., niet wordt afgelost.
Een s. wordt meestal vrijwillig aangegaan, een enkelen keer gedwongen, zooals de Duitsche dwangleening van 1922. Regel is, dat een s. wordt aangegaan in de rekeneenheid van het land van uitgifte. Is deze rekeneenheid echter minder stabiel, dan wordt of een buitenlandsche gekozen (bijv. bij de Ned.-Ind. dollarleening) of de schuld in goud of goederen (steenkolen, graan, kali) uitgedrukt. Tot meerdere zekerheid voor de aflossing en rentebetaling wordt wel eens een onderpand gegeven (bijv. ontvangsten der douane, der regie, enz.). Verreweg de meeste s. zijn rentegevend. Van de te vergoeden rente hangt de koers van uitgifte af.
Is de hoogte van deze rente gelijk aan den heerschenden rentevoet, dan zal de uitgifte ong. a pari geschieden. Is die rente lager dan do rentevoet, dan moet de uitgifte beneden pari plaats hebben. In een tijd, waarin de rentevoet aan groote schommelingen onderhevig is, pleegt men in de leeningsvoorwaardeoptenemen.dat de staat bevoegd is de schuld te allen tijde vóór afloop van den looptijd af te lossen, ten einde van een lageren rentevoet te kunnen profiteeren. Er wordt dan een nieuwe s. aangegaan tegen een lagere rente, welke transactie geschiedt met gesloten beurs, nl. door verwisseling van dc oude tegen de nieuwe obligaties. Dit noemt men conversie. S. wordt meestal aangegaan in den vorm van obligaties aan toonder, maar ook in den vorm van schuldbewijzen op naam (in Ned. en België Grootboekschuld).
B) Uitgifte
1° De staat maakt gebruik van de diensten van een bank of bankconsortium, die tegen provisie en/of koerswinst voor eigen rekening en risico de geheele leening overnemen en deze aan het publiek aanbieden tegen een door hem vastgestelden koers. Wordt wegens het risico slechts een deel der leening overgenomen, dan wordt meestal door hen het voorbehoud gemaakt, dat zij het restant op gelijke of andere voorwaarden mogen overnomen (optie).
2° De staat verricht de uitgifte voor eigen rekening en risico. Meestal geschiedt dit bij publieke inschrijving, in Ned. bij den Agent van het Ministerie van Financiën en de groote banken, die hiervoor provisie genieten. Rij overteekening heeft evenredige reductie plaats, behalve bij de kleine insclirijvingen. Wanneer een leening geen succes heeft gehad, wordt het niet geplaatste deel geleidelijk verkocht via de beur? tegen den dagkoers (zooals bij de Ned.iDd. leening 1937).
C) Delging
De wijze van delging is in de leeningsvonrwaarden vastgelegd. Meestal wordt jaarlijks een zeker bedrag voor aflossing bestemd, waarbij de af te lossen obligaties door loting worden aangewezen. Deze aflossing geschiedt h pari. Een enkelen keer wordt gebruik gemaakt van zgn. annuïteiten. Den crediteur wordt hiermede een gelijkblijvende jaarlijk sche som betaald, welke hoofdsom en rente beide bevat. In sommige landen bestaan s., die door den crediteur niet kunnen worden opgevraagd en door den staat niet kunnen worden opgezegd (eeuwige schuld).
Delging hiervan kan alleen geschieden door terugkoop ter beurze (amortisatie), hetgeen natuurlijk alleen geschiedt wanneer de koers beneden pari noteert. De middelen voor de delging of amortisatie worden meestal gevonden in de gewone jaarlijkschc inkomsten, een enkele maal uit een amortisaticfonds, dat echter in moeilijke tijden wel eens werd aangesproken voor andere doeleinden.
D) Wanneer een s. mag worden aangegaan
Terwijl de opvattingen omtrent de geoorloofdheid van het aangaan van s. vroeger schommelden tusschen volstrekt ongeoorloofd en onvoorwaardelijk geoorloofd, wordt thans vrij algemeen de tusschen-meening aangehangen, dat s. mogen worden aangegaan, mits zij dienen tot het bestrijden van niet regelmatig terugkomende uitgaven cn op voorwaarde, dat uit de gewone middelen aflossing en rente kunnen worden bestreden. En die buitengewone uitgaven moeten óf dienen om de onafhankelijkheid van den staat te verzekeren (bijv. in oorlogstijd) óf een nuttige uitwerking hebben, welke zich over meerdere fiscale jaren uitstrekt. Die uitwerking kan direct en indirect zijn ; direct bijv: bij staatsbedrijven, indirect bijv. bij een werk als de afsluitdam in de Zuiderzee. Er zijn er echter, die de indirecte uitwerking niet voldoende achten voor de geoorloofdheid van een staatsschuld.
Lit.: K. Th. Eheberg, Finanzwissenschaft; S. Schultzenstein, Anleiherecht (1929) : G. Jéze, Cours de Science des finances et de législation financière francais→; (I 1922/. ld.. La teehnique du crédit public (1925-'27). Voor Ned., Eie → Nederland (E).