is in oorlogstijd de persoon, die, heimelijk of onder valsche voorwendsels, in den kring der krijgsverrichtingen van een oorlogvoerende inlichtingen inwint of tracht in te winnen, met het oogmerk die aan de tegenpartij mede te deelen. De op heeterdaad betrapte spion kan niet zonder voorafgaande rechterlijke uitspraak worden gestraft.
Die s., die, nadat hij het leger, waartoe hij behoort, weder heeft bereikt, later door den vijand wordt gevat, kan voor zijn vroegere daden van spionnage niet meer ter verantwoording worden geroepen (art. 31 conventie IV van 1907, Wetten en gebruiken van den oorlog te land). Zie verder over spionnage de art. 77 en 78 Ned.
W. v. Milit.
Str. Nijhoff.Belg. recht. Tijdens den Wereldoorlog werden vsch. Besluiten-wetten getroffen betreffende het landverraad en de spionnage, die thans het voorwerp uitmaken van de art. 116 vlg. van het W. v. Str. Spionnage wordt ook behandeld in de art. 15 vlg. van het militair W. v. Str.
Art. 17 noemt s. dengene, die verkleed, en met het doel zich documenten of inlichtingen aan te schaffen in het belang van den vijand, op de plaatsen van krijgsverrichtingen, in militaire posten, cantonnementen e.d. aangetroffen wordt. Spionnage, gedaan door een militair, wordt met den dood en de milit. degradatie gestraft. Rondou.