Onder S. in ruimeren zin verstaat men de uit natuurrechtelijke beginselen opgebouwde gemeenschapsleer, welke om wille der zekerheid, die de Christelijke openbaring aan de kennis der natuurrechtelijke beginselen verleent, gewoonlijk Christelijke gemeenschapsleer genoemd wordt. Het is het maatschappelijk systeem, dat de solidariteit van elke gemeenschap met haar leden en der leden met hun gemeenschap als grondbeginsel der menschelijke samenleving stelt.
Solidariteit is de uit de sociale natuur van den mensch voortvloeiende wisselwerking der onderlinge verhoudingen binnen de gemeenschap, waardoor eenerzijds de individuen en groepen, hun eigen belang behartigend, tot het welzijn der gemeenschap bijdragen, en anderzijds de gemeenschap, het algemeen belang behartigend, tot het welzijn der individuen en groepen bijdraagt. Deze solidariteit is een feit, in zooverre het in het geheel der schepping opgenomen zijn en de klaarblijkelijke hulpbehoevendheid een samenleving in gemeenschap noodzakelijk maken; zij is een plicht, in zooverre het van nature op samenleving aangewezen zijn een vrijwillige beleving dezer noodzakelijkheid tot zedelijke verplichting maakt. De solidariteit als feit vereischt een organisch ingerichte ordening der samenstellende deelen, de solidariteit als plicht vereischt een, met behoud der persoonlijke zelfstandigheid, bewust nagestreefde behartiging van het algemeen welzijn der gemeenschap.
Het S. is geen compromis noch synthese van individualisme en collectivisme; het is een oorspronkelijk stelsel, dat de op de natuur gebaseerde verhouding van individu in gemeenschap tot uitgangspunt heeft.
Onder S. in engeren zin verstaat men het door Heinrich Pesch ontworpen sociaal-philosophisch systeem, dat, met toepassing der algemeene solidariteit als feit en als plicht op het sociaal-economische leven, zich vooral hierdoor kenmerkt, dat het niet de zaak (kapitaal) maar den arbeidenden mensch op den voorgrond plaatst en een maatschappelijke indeeling naar klassen verwerpt.
Lit.: Pesch, Lehrb. der Nationalökononde (I 1914); Goyau, Autour du catholicisme social (1910); Gundlach, Zur Sozlologie der Kath. Ideenwelt (1927); Schwer, Kathol. Gesellschaftslehre (1928); Moreau, De la solidarité (1930); Knoll, Der soziale Gedanke im modernen Katholicismus (1932); Staatslexikon IV (51931). Borret.