Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 02-10-2019

Restitutie

betekenis & definitie

1° (moraaltheol.). R. wordt wel in zoo wijden zin genomen, dat het alle teruggave van andermans goed omvat, ook als men dat rechtmatig in zijn bezit had, bijv. ter leen of in bewaring.

Gewoonlijk echter duidt men er meer speciaal teruggave in den zin van herstel van onrecht mede aan. Het is een daad van ruilrechtvaardigheid (justitia commutativa), wijl het den naaste geeft wat hem rechtens toekomt, en dat volgens normen van strikte gelijkheid en gelijkwaardigheid.

Herstel van onrecht is een gewetensplicht, volgens de klassieke uitspraak van Augustinus: „de zonde wordt niet vergeven, als men het ontvreemde goed niet teruggeeft” (Migne, Patr. Lat.

XXXIII, 662).De algemeene wortel van den restitutieplicht is het onrecht door den naaste geleden: en dan wel te verstaan van onrecht in strijd met het ruilrecht. Bij nadere ontleding krijgt men deze twee titels: a) bezit van andermans goed (res accepta); wie het goed van een ander in zijn bezit heeft, hetzij te goeder of te kwader trouw, is verplicht tot teruggave daarvan; een plicht, die overigens door het positieve burgerlijke recht nader omschreven moet worden ; b) onrechtvaardige benadeeling (injusta acceptio); wie een ander door onrechtmatige daad schade heeft toegebracht, is verplicht tot schadevergoeding, om het even of hij zelf daar voordeel uit heeft getrokken of niet. Voor een rechtstreekschen plicht in geweten is in dit laatste geval vereischt, dat men ook in geweten aan onrecht schuldig zij (culpa theologica); het burgerlijk recht echter kan met reden de schuldigheid en den daaraan beantwoordenden restitutieplicht een grootere uitbreiding geven (culpa juridica). Door verdrag kan men eventueel een nog verder gaanden plicht tot schadevergoeding op zich nemen. Ook medeschuldigheid aan het onrecht door anderen toegebracht, verplicht tot restitutie: een plicht, die overigens voor de verschillende vormen van medeschuldigheid verschillend ligt.

Niet alleen onrecht in zake de materieele goederen, maar ook onrecht, den evenmensch in de hoogere goederen van eer, goeden naam en de geestelijke goederen aangedaan, verplicht tot zoo goed mogelijk herstel van het aangedane onrecht, in den vorm van eerherstel etc. Volgt uit dergelijk persoonlijk onrecht ook nog materieele schade, dan is men verplicht ook die te vergoeden, voor zoover men daaraan schuldig is. Hetzelfde geldt van de materieele schade, die ten gevolge van moord, doodslag, verminking etc. geleden wordt. Dat men ook het persoonlijk onrecht, in moord, verminking, eerroof etc. zelve vervat, zoo goed mogelijk door materieele compensatie zou moeten herstellen, laat zich niet als een onmiddellijke gewetensplicht vaststellen Lit.: St. Thomas, Summa Theol. (2. 2, qu. 62); St. Alphonsus, Theol. moralis (lib. III, tr. 5) ; Aertnys-Damen, Theol. moralis (I121932) ; Merkelbach, Summa theol. moralis (II 21935); Bender, Het recht en zijn eigenschappen (1936).

Buijs

2° In de plantk. verstaat men onder r. de vorming van nieuwe organen bij planten, die door beschadiging een of meerdere deelen verloren hebben. Soms worden de nieuwe deelen gevormd op het sneevlak bijv. bij het afsnijden van ½ mm van den top van een wortel, waarbij dan op het sneevlak een nieuwe top gevormd wordt. Dikwijls wordt de wond afgesloten door een ➝ callusmassa, waarin dan knoppen worden aangelegd, die tot nieuwe stengels kunnen uitloopen. In de meeste gevallen echter worden de nieuwe organen gevormd op eenigen afstand van de wond; hierbij kan een naburig reeds aangelegd orgaan tot ontwikkeling komen (bijv. uitloopen van slapende knoppen bij het snoeien) of het orgaan wordt geheel nieuw gevormd (bijv. het ontstaan van wortels op een afgesneden tak van een wilg). In sommige gevallen zijn zelfs afgesneden bladeren en wortels in staat de heele plant te restitueeren.

Melsen.