Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 02-10-2019

Rector

betekenis & definitie

1° Priester, wien een kerk is toevertrouwd, welke geen parochiekerk is.

2° In sommige kloostergenootschappen benaming van den overste van een klooster of huis.
3° Hoofd van een seminarie, college, gymnasium of dgl. onderwijsinrichting.
Rector chori, ook genoemd regens chori, magister chori, magister cantus, rector cantus; vroeger cantor, psaltes, psalmista, praecentor, phonascus, enz., de persoon, die krachtens de kerkelijke bepalingen in de koren van kanunniken en kloosterlingen den Gregoriaanschen zang en het koorgebed leidt, en waakt over de uitvoering der liturgische voorschriften; zie Constitutie Divini cultus van Pius XI (20 Dec. 1928). Bruning.
5° Rector magnificus (Lat.). De gewone naam voor hoofden van allerlei scholen in de M. E. en lateren tijd was rector, en de bijvoeging magnificus voor die van universiteiten is ontleend aan hun aanspreking: Magnificentia vestra, dat ongeveer beteekent: Uwe verhevenheid. Thans titel van den (gewoonlijk) jaarlijks gekozen of benoemden voorzitter van een academischen senaat. C. Brouwer.